Bali belevenissen

In een review op booking.com over “onze” Bali Gong Villa in Sukawati lezen we dat je hier brommers kan huren als manier om te ontsnappen uit, zoals Griet het zo mooi zei, het hol van Shiva. In Bali gaat een brommer huren ongeveer als volgt:

“Hello sir, is it true that I can rent a motorbike here?” (Er staan hier nergens brommers. Dat blijkt echter geen punt; in Ubud werden we elke 2 meter aangesproken door mannen die op het voetpad zaten: “Taxi, sir, taxi?” waarop Robin bij de 31ste vroeg: “Maar als wij nu ja zouden zeggen, waar zouden zij die taxi dan plots halen?”)

“Yes, sir, I will get one.” (Zo werkt het dus, they will get one, ze kunnen hier bijna alles getten. Behalve toen Griet een droogrek vroeg, dat bleek een moeilijker verhaal. Ik las dat Hindu’s (90% van de Balinezen) kleren onrein vinden omdat ze niet zeker zijn of die in aanraking zijn gekomen met de voeten. Bij de Hindu’s werkt alles per drie. Brahma - Vishnu - Shiva. Geboorte - Leven - Dood. Hemel - Aarde - Hel. En dus ook het lichaam. Het hoofd is als de hemel, het lijf als de aarde en de voeten, welja, de voeten zijn het vuilst. Dus over een droogrek moesten ze toch twee keer nadenken. Maar: they got one.)

“Sir, I got your motorbike. You know how it works?”

“Euh, yes.”

“Good. Papers, in here” (hij toont een geplastificeerd vodje). "If police stop you, you show this.”

“Ok. Insurance?”

“No insurance. Just be careful. Hahaha!”

En weg was hij. Verzekering, rijbewijs, vergeet het: you know how it works. Dus ik de brommer op richting Sukawati dorp, op zoek naar brood. Dat blijkt hier voorlopig nog de grootste opgave: Sam en vooral Robin hebben honger. De hele tijd, eigenlijk. We willen ze graag wat lokale specialiteiten leren kennen en ze staan er ook wel (een heel klein beetje) voor open, maar rijst en dragon-fruit stillen de honger niet. Robin heeft gisteren na haar eerste surfles een kinderportie penne met parmesan gegeten, gevolgd door “ik heb nog honger!”, een volwassen portie - “can we have another kid’s menu, small?”, waarop Robin, rechtstreeks tegen de ober: “no, big!” - tagliatelle met tomatensaus en mozzarella. Anderhalf bord pasta, helemaal op.

Brood dus. Ik leer al doende een aantal dingen over het verkeer in Bali: ze rijden links (de Engelsen zijn hier maar kort geweest, maar dat hebben ze voor ons schoon verkloot), ze rijden met veel, heel veel, de hele tijd, overal naartoe, het aantal rijstroken is variabel, de voorrangsregel is om ter eerst en soms staan of lopen er dingen half op de weg, zoals eetkraampjes, straathonden of slecht geparkeerde brommers. Ter kennismaking schaaf ik m’n enkel tegen een uitlaat. I know how it works, maar precies nog niet helemaal.

Ik kom na een half uurtje redelijk onder de indruk thuis met 2 zakken chips en een grote fles water. Het blijkt onbegonnen werk om tussen al dat verkeer ook nog de omgeving af te speuren naar iets wat op een bakker lijkt. Bovendien is Sukawati niet de meest toeristische stad. We bestellen als middageten - net zoals de avond ervoor - een nieuwe Grab-Deliveroo (rijst met kip), maar ik merk de teleurstelling en waag in de namiddag een nieuwe poging richting de grotere stad Ubud, zo’n 15 km noordelijker. Ik begin het iets beter te begrijpen, rij rustig zo links mogelijk, maar ook niet té (straathond!), vind een redelijk westers ogende supermarkt en keer als rasechte jager triomfantelijk terug met een vers geschoten klein lichtgrof, een pakske salami, een potje camembert en een zakske tomatensoep.

Bali is prachtig. Het weer is schitterend, minder heet dan Bangkok, voortdurend aangenaam tussen 25 en 30 graden, af en toe een licht briesje. Tot twee weken geleden regende het hier nog bijna elke dag, maar nu is het droog (en ja, vrienden, dat hadden we voor 1 keer echt zo gepland :). De natuur is fenomenaal, alle tinten groen en blauw door mekaar en overal de meest kleurrijke bloemen, in overvloed, in die mate dat ze elke ochtend voor elk poortje, elk winkeltje en elk kleinste kamertje in offerbakjes worden neergezet. In onze villa strooit een vrouw er elke dag tientallen in het rond. Ze draagt ze in een mand op haar (heilig) hoofd. Sam verzamelt ze en speelt er schooltje mee in het zwembad. Vishnu knikt goedkeurend.

We bezoeken de waterval van Tegenungan en cruisen daarna door naar Keramas-beach, een door lava zwart gekleurd zandstrand. Griet en ik elk op een brommer (we know how it works), Sam en Robin tussen onze benen. Langs de kleine baantjes is het onwezenlijk zalig. De dag erna wandelen we door “Taxi, sir, taxi” Ubud en verder noordelijk door de rijst-terrassen van Tegallalang. Te ver voor brommers, dus we rijden mee met Gustu, de sympathieke driver die ons de eerste dag van de luchthaven naar Sukawati voerde. Griet heeft een WhatsApp relatie met Gustu. Hij wil haar beleefd aanspreken met madam, kort dat op z’n Engels af naar m’am, maar typt fonetisch altijd mom, waardoor afspraakjes met Gustu “Yes, mom, I pick you up, mom, I know what you want, mom” nouja, euh, bijzonder zijn. En dan heb ik nog geen idee wat Griet allemaal terugstuurt. Haar duizeligheid is er alvast spontaan door verdwenen, yes, mom!

Bali lijkt ook wel een eiland dat vooral gemaakt is om te beleven. Soms voel ik me in een soort instagram-pretpark. Aan het in de markt zetten van authenticiteit en cultuur doen ze hier niet mee. Dat heeft als groot voordeel dat je je nooit in een museum waant en bijvoorbeeld op de indrukwekkende rijstterrassen naar hartelust kan verdwalen. Sam en Robin gidsen ons als Super Mario van level naar level, weg van alle toeristen, “ik zie daar een brug, volg mij!” Het nadeel is dat je ook nergens iets meer te weten komt over het échte Bali (wat dat dan ook moge zijn). Welkom in Tegallalang, hier is een Bali-swing (een reuzegrote schommel die hier zo wat overal hangt), een zip-line of een plekje voor een foto met “I Love Bali” op de achtergrond. “Water, sir, bracelet, sunglasses, umbrella, taxi, sim-card?” “I already have a simcard.” “Second simcard?” Gelukkig kunnen ze er zelf ook om lachen. ‘s Avonds scholen we ons dan maar bij in een e-book dat Griet ontdekt. Omdat we de Gentse Feesten toch ook een beetje missen, beginnen we met alle Balinese feestdagen vanbuiten te leren.

‘t Is op die manier eigenlijk best plezant in het hol van Shiva, rustig, wat verder weg van het toerisme. Ok, de wc’s blijven lopen en voor we gaan slapen moeten we de houtworm-pulp van ons bed kloppen, maar behalve 5 Oekraïeners zit hier niemand anders en we hebben het feeërieke zwembad voor ons alleen. Ik leer Yurii kennen, hij woonde ooit in Lvyv, maar zit nu al bijna 3 jaar onafgebroken in Bali. Hij is een crypto currency marketing advisor. Dan kan dat, denk ik. We besluiten ons verblijf ook te verlengen, zij het voorlopig slechts met 2 dagen (geen zorgen, moeder). Dat geeft ons de gelegenheid om een uitstapje te maken naar het zuiden van Bali, zo’n 50 km verder, en de etnische meerderheden op te zoeken in Kuta.

Kuta is de hoofdattractie van pretpark Bali. Beach, party, surf en, tromgeroffel, Waterbomb, het grootste waterpretpark ter wereld! Voor Sam en Robin nu al het hoogtepunt van de reis, denk ik. Vijf uur lang sleuren ze ons tussen allerlei gebruinde Australische en Indische patsers mee van de Python naar de Fast ‘n Fierce en de Double Twist (virtueel te beleven via de link hierboven). Ze zijn te groot voor het kinderbad en te klein om de grote glijbanen alleen te doen. Sja :) Ik krijg hoogtevrees op al die trappen (zeker als ik temidden van het park ergens een bordje “earthquake assembly point” zie staan) en vraag terwijl we voor de 7de keer staan aan te schuiven voor de Boomerang aan Griet of ze ‘t nog plezant vindt. “Goh, ik vind glijbanen vooral onnodig.”, antwoordt ze. Als iemand zich afvraagt wie “Unnecessary” bij de reviews geschreven heeft, zoek niet verder!

We blijven een nachtje slapen in een goedkope hostel in Kuta (een kamer voor 3, “dat lukt ook wel met 4”: slecht idee), want de volgende dag hebben we een surfles gepland. Sam, Robin en ik in de zee, Griet “ik zal wel foto’s trekken” aan de kant. De zee is fantastisch, de golven perfect. De kinderen zijn er ongelofelijk snel mee weg, ik voel me als, euh, een plank op een plank :) Maar ‘t is wreed plezant en Sam beslist om er haar hobby van maken in het middelbaar, “want dan mag je nieuwe hobby’s kiezen”. De golven zijn in België wel minder tof, zeg ik. “Dan kom ik wel terug naar hier.”

Ondertussen hebben we Kuta en ook Sukawati achter ons gelaten en typ ik dit op de Fastboat van Bali naar Lombok, een eiland ten oosten van Bali, terwijl Griet, Sam en Robin niet genoeg van Waterbomb kunnen krijgen en boven op het dek worden onder gesplasht door de opspattende golven. We arriveren in Sengigi en rijden dan 2 uur naar beneden, richting de zuidelijke Gili’s (mini-eilandjes), nog niet zo bekend als de 3 hippe noordelijke Gili’s. Het verschil met Bali is groot: veel rustiger, minder verkeer, minder dorpjes, moskeeën in plaats van tempels en een al even overweldigend, prachtige natuur. Een charmant motorbootje voert ons de laatste honderden meters naar Gili Gede. “Precies Vaiana hier”, zegt Sam. Volgens mij heeft ze gelijk.

Previous
Previous

Melk uit een kokosnoot

Next
Next

Starten met een Bang