Huisje, tuintje, kruidnagelboompje
“Ooooh, santi, santi, santi, ooooh.” Sam en Robin zaten in stilte op hun knieën naast Jero. Ogen gesloten, een wierookstokje tussen de middenvingers van hun beide handen die ze voor hun borst plat tegen mekaar hielden - het thank you gebaar dat ze hier altijd maken. Samen met het wierookstokje hielden ze 3 bloemblaadjes vast, “eentje voor Brahma, Vishnu en Shiva.” Terwijl hun ogen gesloten waren, mochten ze in stilte alles bedanken wat ze wilden, zei Jero. Na het gebed nam ze een kommetje holy water en sprenkelde ze wat over hun hoofdjes, om te eindigen met een soort drievoudige rijst-zegening: wat korreltjes op hun voorhoofd, exact drie korreltjes om op te eten en ten slotte wat korreltjes in het putje van hun hals. Ze zagen er prachtig uit, in traditionele Balinese klederdracht, een mooie sarrong - hand gemaakt door Jero haar grootmoeder - een geel hemdje (kebaya) en een prachtige zijde-achtige selendang (een soort ceintuur). “Now, let’s cook!”, zei Jero, en we begonnen aan het avondmaal, fried rice “not spicy” voor de kinderen en chicken lemongrass “little spicy” voor ons.
Banyuatis, een klein dorpje niet zo ver van Munduk, liet ons een heel andere kant van Bali zien. Letterlijk en figuurlijk. Het ligt in het noorden in de bergen, waardoor de temperatuur er ook net iets aangenamer onder de 30 graden zakt. Vooral ‘s ochtends en ‘s avonds is het er iets koeler. Gustu (nog steeds onze betrouwbare driver, yes mom) draait op weg naar onze bestemming af en toe z’n raampje open, steekt z’n hand buiten en zegt dan heel ostentatief, “Brrrr, cold, cold!”. Straks steekt hij de sjofaasj aan in plaats van de airco. Hij manoeuvreert ons perfect door de kronkelige en vaak behoorlijk steile bergwegen, waar Griet bij elke hoogtemeter iets stiller wordt. Vliegen kan ze ondertussen like a pro, maar een bergpas op 1000m met afgronden links en rechts: 1 temesta voor de achterbank, aub. Toegegeven, het helpt ook niet dat Gustu op een bepaald moment halt houdt “for a picture” op een uitkijkpunt dat met houten planken bij mekaar getimmerd is, met een soort voorsteven van een schip er nog eens extra bovenop, allemaal zonder afsluiting of beveiliging. “You can go in, look it’s safe!”, zegt hij, maar wij zien alleen maar tientallen meters afgrond en jungle onder ons. Nee, danku.
De laatste honderden meters gaan over een onverharde weg vol putten en bulten en we vragen ons af waar we nu weer terecht zullen komen. Maar de Yoga Homestay - deze keer vakkundig uitgezocht door Griet aan de hand van een reisverslag op Wegwijzer - blijkt een super charmant optrekje in het midden van de rijstvelden. De eigenaar en zijn vrouw wonen er ook, spreken geen woord Engels, maar zijn zichtbaar blij met onze komst, getuige de eindeloze “Thank you’s” (ok, toch 2 woorden Engels) telkens ze ons zien. We worden ontvangen en rondgeleid door Jero, een vriendelijke vrouw die al een jaar of 6 voor “Boss” werkt. Ze vraagt wat we morgen willen doen en zoals overal antwoorden we met: “we don’t know yet, maybe relax a bit, we’ll see”. Time is on our side, zou Mick Jagger zeggen. Sam en Robin vinden het ondertussen ook al helemaal ok. De kamer is klein - 20 vierkante meter - er is geen zwembad, geen schommel, geen trampoline, maar toch is het vandaag chill dag. Als ik wat later voorstel om eens naar het dorp te wandelen, word ik dan ook prompt terecht gewezen: “Papa, chill dag.” Genoteerd, morgen!
Dit slaperig bergdorpje is een oase van rust vergeleken met Sukawati de eerste week. Mensen verbouwen er rijst op prachtige terrassen, allemaal voor eigen gebruik en zo goed als alles manueel: ploegen, onkruid wieden, oogsten, transporteren (ok, dat laatste doen ze met brommertjes, uiteraard). Het is hard werk. Iemand bouwt een huis en timmert een houten dak. Latje per latje. Iemand anders klimt op een waanzinnig hoge bamboe-paal-ladder in hoge bomen om kruidnagel te oogsten, dat dan in de straten te drogen wordt gelegd. Het ruikt heerlijk. Soms kan je binnenkijken in een huisje langs de steenweg. De mensen hier hebben niet veel. Het land is rijk, maar governement lijkt die rijkdom op het eerste zicht niet zo geweldig te herverdelen. “That’s because Indonesia is a lot of people”, vertelde een driver hier eens, “they cannot help everybody.” Jero haar man is vroeger van zo’n kruidnagel-ladder gevallen, “two weeks after marriage”, lacht hij. Sindsdien werkt hij in de toeristische sector, “that’s how I can buy house” en that’s misschien ook why ze ons hier zo graag zien komen. Iedereen lacht, zegt supervriendelijk “Hello!”, niet zelden gevolgd door “Where you going?” (je weet maar nooit dat ze er nog “Taxi?” achter kunnen plakken). Toch voelt het op geen enkel moment fake aan - dat merk je ook aan de kinderen hier, die al net zo vrolijk als hun ouders zwaaien, begroeten en lachen. We voelen ons thuis.
‘s Ochtends worden we gewekt met het gebed, waarvan we verkeerdelijk vermoeden dat het afkomstig is van een moskee (die je tussen alle tempels af en toe aantreft op Bali). Het blijkt echter dat ook de Balinese Hindu’s fan zijn van de megafoon. De derde dag sta ik vroeg op (of beter gezegd: word ik er vroeg door wakker gemaakt), zet ik me buiten en neem ik het gezang en gemompel op met een kleine recorder. Het is een magisch schouwspel om alles te zien en horen ontwaken, exact op het moment dat de eerste zonnestralen over de bergtoppen verschijnen. Een gebed onder begeleiding van een orkest van kukeleku’ende hanen, een hond, een brommer, de eerste boer op het veld en de dag kan beginnen.
We leven stilaan ook mee op het ritme van de zon. We gaan slapen rond 21u, lezen nog wat en staan op, zonder ochtendhumeur (zelfs Griet) rond 7u30. “Ik heb honger!” (bis). Het ontbijt is royaal: toast, pannekoeken met chocola, ei, vers fruit, koffie en thee a volonté, allemaal inbegrepen in de spotgoedkope prijs van €36/nacht. Of 560.000 roepia (Rp). Rekenen in roepia’s is lastig, je moet ongeveer delen door 15 duizend om het bedrag om te zetten naar euro. Een pintje kost 15.000 Rp. Dat gaat nog. Maar in de bank haal je makkelijk 2 miljoen af. Twintig briefjes van 100.000. Dat voelt wat raar en is ook al wat moeilijker uit het hoofd (circa €137). Alles onder de 10.000 Rp (60 cent) geven we meestal als tip omdat we geen zin hebben om het om te rekenen. “Keep the change!” Griet heeft eigenlijk nooit zin om te rekenen, dus een van de hulpjes in de Homestay is heel blij als ze op een avond voor ons in het dorp 2 Bintangs gaat halen (30.000 Rp) en ze een briefje van 100.000 Rp in haar handen krijgt, “yes yes, thank you, keep the change!”. Dat wordt hier een kostelijke affaire.
We wandelen naar de Banyuatis waterval, plonsen in het bovenste stukje en vinden op weg terug ook een pad in de jungle naar beneden met zicht op het water dat zich van zeker 70m hoger de dieperik in stort. Indrukwekkend! Geen toegangsticket deze keer, enkel ergens halverwege een totaal overwoekerd toilet. Ooit was dit misschien een toeristische trekpleister, nu lijkt het helemaal verlaten. Covid? Geen idee. We klimmen terug naar boven en stoppen bij een school, waar we nieuwsgierig vragen of we eens binnen mogen kijken. De leraar Engels leidt ons rond en legt uit dat dit een middelbare school is voor studenten die later onthaal en hotel willen gaan doen. Ze zouden bijgevolg ongelofelijk blij zijn als we de volgende dag nog eens willen terugkeren zodat de studenten hun vaardigheden in de praktijk kunnen toepassen op vier (helemaal niet zo) kritische Belgen. Sam en Robin bereiden een spreekbeurt voor in het Engels, klaar om alle vragen te beantwoorden. Ze kunnen het heel goed, maar als we de volgende morgen terugkeren en er uit 25 middelbare scholierenmonden unisono en luid “HI ROBIN! HI SAM!” klinkt, mogen mama en papa het overnemen :) Ze willen weten wat we het leukst vinden aan Bali en of het soms koud is in België. ‘t Zal wel zijn, zelfs colder than jullie 25 graden here in de bergen, stel you that voor!
De leerlingen bakken fried banana’s voor ons, schenken met trillende handen koffie in en tonen Sam en Robin hoe je handdoeken zo sierlijk als een zwaan vouwt. (Die handdoeken zijn al gedurende twee weken hun huisdieren. Ze hebben ze Dokdok’s genoemd, uit het Dokdok Dierenpark en wij mogen er ons nooit mee afdrogen. “WIE HEEFT MIJN DOKDOK KAPOT GEMAAKT!” Vanaf morgen is dat dus geen probleem meer, ze kunnen ze nu zelf herstellen.) De schooldirecteur bedankt ons uit de grond van z’n hart voor ons bezoekje en nodigt ons uit om volgend jaar nog eens terug te komen als het oefen-hotel naast de school klaar is. Bestemming zomer 2023: check, we betalen met oefen-geld.
In het activities-boekje in onze homestay lezen we dat we ook een kook-cursus kunnen volgen. Die blijkt gewoon bij Jero thuis door te gaan. We worden opgepikt met brommertjes en verwelkomd op haar dakterras/buitenkeuken/familietempel. Terwijl de zon wegzakt achter de bergen toont ze ons hoe je verse loempia’s met al even verse pindasaus maakt als voorgerecht, kari (curry) ayam als hoofdgerecht, met perkedel jagung (maiskoekjes) als bijgerecht, en ten slotte dadar gulung pandan, een soort kokos-pannenkoekjes met chocolade als dessert. Ik noteer het tussen het vijzelen van alle verse kruiden in een klein schriftje. ‘t Smaakt supervers en overheerlijk. Ik probeer ondertussen ook wat te weten te komen over hun family temple en m’n kennis van de fascinerende Balinese kalender bij te spijkeren. Jero lijkt het in omgekeerde richting even fascinerend (of vooral behoorlijk grappig) te vinden dat ik haar vraag of het correct is dat het morgen Buda Wage is en waar ik misschien zo’n lokale kalender op de kop zou kunnen tikken (“It’s July, the middle of the year, nobody buys calendars anymore!”). Tussendoor krijgen we een hoogst persoonlijke Balinese dansinitiatie van haar dochter. ‘t Is dat iemand moest filmen, anders had ik voorzekerst echt waar mee gedaan!
Is het daarom, of gewoon omwille van ‘t feit dat iedereen hier helemaal stekezot is van Sam en vooral Robin met haar krulletjes (we zijn gestopt met tellen hoeveel mensen haar eens willen aanraken), maar Jero nodigt ons de laatste avond opnieuw uit voor een ceremony bij haar thuis en een etentje samen. Geen activity deze keer, geen prijs, nergens in een boekje, gewoon een uitnodiging, speciaal voor ons.
Overdag wandelt haar zoon Nura eerst nog met ons door de rijstterrassen naar een natural spring, een natuurlijke bron, midden in de jungle. Een verborgen heiligdom (letterlijk, want: “not on Google”), met een verfrissend bronwaterzwembad en zelfs een loket. We zijn de enige bezoekers, fabelachtig!
“Before ceremony, we first make offerings.” Jero toont Sam en Robin hoe ze zelf offers kunnen maken van bamboe-bladeren en bloemen. Origami voor gevorderden, maar Sam is er verbazend snel mee weg. Met de aansluitende ceremonie en het etentje sluiten we vijf prachtige dagen af. We steken door naar de kust in het uiterste puntje links in Bali, Pemuteran, waar we nog vier dagen blijven voor we de oversteek maken naar Java. Ze gaan er stevig uit hun pijp mogen komen om Bali te evenaren.
PS: we spreken al een klein mondje Balinees, Terima Kasih, danku, Sama sama, graag gedaan! Omgekeerd spreken de Balinezen al een klein mondje Guns/Van Heddeghem. Alleen hebben ze ‘t soms moeilijk met de R, de F en de G. De F spreken ze consequent uit als een P (het Indonesische woord voor “versnelling” is persneling, echt waar, een beetje zoals Kwak en Boemel). Dat zorgt soms voor mooie momenten. Wanneer Jero aan Griet vraagt (ik schrijf het even fonetisch) “Joe eejts po tie toe?”, antwoordt Griet enigszins verbaasd “Euh, no, no, I’m forty-four!”. Alleen wilde Jero gewoon weten of Griet nog patatjes moest hebben. “You ate potatoe” of “Your age forty-two”, ‘t is maar wat ge wilt horen. Perry nice!
PPS: Next stop: Pemuteran. Griet en Gustu hebben ondertussen hun eigen taal gemaakt.