Met de groeten van de keizer

Wat ze er bij die Hai Van Pass niet bijvertellen, is dat het langste stuk van de route (komende van Hoi An) pas ná Hai Van komt. De pas zelf is prachtig. We trekken schone foto’s en zoals zo vaak trekken de locals ondertussen schone foto’s van ons (we zijn hier een grotere bezienswaardigheid dan alle natuurpracht bij mekaar). Vlak na de bergpas blijven we nog even cruisen langs Lang Co beach (waar we nog eens stoppen om te zwemmen), maar daarna zitten we ineens op een smalle autosnelweg in een tunnel tussen de vrachtwagens. Griet rijdt voorop en gaat plots casual wat trager rijden, terwijl er achter mij zo’n dikke Amerikaanse tientonner nadert. “Rapper rijden, rapper!”, roep ik, in koor met de claxon van de camion. We zijn net op tijd de tunnel uit om ons langs de kant te zetten en hem ronkend te laten passeren. “WAT DEED GIJ NU?”, roep ik helemaal opgenaaid. Griet is zich van geen kwaad bewust. “Ah ja, ik had gelijk inene keer door dat ik mijne zonnebril nog op had en wilde hem efkes afdoen.” Voor al uw cursussen chill en zorgeloos reizen: 1 adres! Gelukkig laten we de autosnelweg snel achter ons en komen we na een hele dag en 150 km brommeren toch stevig geradbraakt aan bij Styles Motorbikes in Hué. Vlak na ons arriveren er 2 Amerikanen die er net als ons even uitgeput uitzien, dus we zijn blij dat het niet aan onze drivers-kunsten ligt. We drinken er eentje op. De Hai Van Pass: bucket list check.

Hué is een stuk groter dan Hoi An en was tussen 1802 en 1945 de hoofdstad van Vietnam tijdens de laatste keizerlijke Nguyen-dynastie. De indrukwekkend omwalde Imperial City in het midden van de stad is dan ook een must see, dus de eerste middag zetten we koers richting de metershoge, reuzegrote vlaggenmast en de kanonnen. ‘t Is te zeggen: Griet en ik zetten koers. Sam en Robin slenteren zeer tegen hun zin ergens achteraan. “Gaan we weeral ergens naartoe?!?” Ik verlies m’n geduld en halverwege onze tocht richting ‘t paleis lopen we als een soort boze Familie Von Trapp op een rijtje achter mekaar, te bokken en te bakken bij bijna 40 graden. Aangekomen bij de ingang is alle goesting weggesmolten, kijken we eens naar de indrukwekkende poort, “ik moet eigenlijk heel dringend pipi doen” en nemen we een Grab-taxi terug naar ons hotel.

Het reizen, het ontdekken, ervaren en beleven is en blijft absoluut me-ga-za-lig, maar dat voortdurend met mekaar opgescheept zitten in kleine hotelkamers, op achterbanken van auto’s, opeengepakt in treinen, vergeefs zoekend naar de juiste gerechten in onverstaanbare menukaarten, tsjolend door de bloedhete stad is - we gaan niet flauw doen - af en toe ook wel een stevige oefening in geduld en relativering :) Sam en Robin zijn mekaar ergens in Hué even volledig beu gezien. Elke opmerking is er een teveel, elke vierkante centimeter moet worden afgebakend, elk spel geboycot. Ach ja, kan je het hen kwalijk nemen? Ze doen het ongelofelijk geweldig, gaan van een stad op de brommer naar een meer in een vulkaan door de jungle en terug, op een dieet van rijst en noodles. Soms staan we er niet bij stil, maar dan lopen we ergens op de top van een berg en kijken de locals vol bewondering naar die 2 meisjes van 8 en 11. “So strong! So strong!” ‘t Is waar. Dan mag het dus gerust ook wel eens “so genoeg van mijn zus en mijn vervelende ouders” zijn. Een teken voor ons om iets toffer te zoeken dan een saaie keizerlijke stad! :)

Daar is Griet gelukkig keigoed in. De tweede dag in Hué ontdekt ze ergens in de diepe online-krochten van het internet een plaats waar je zelf vliegers kan maken. Met die activiteit in het vooruitzicht kunnen we Sam en Robin overtuigen om in de voormiddag met een bootje de Perfume river af te varen naar de mooie Thien Mu pagode. Middageten doen we ergens onderweg, per toeval in een van de 50 beste Banh Khoái (die Vietnamese pannenkoekjes die we hier zelf ook leerden maken) restaurants van Vietnam - z’n Vietnamese Record Book diploma hangt trots aan de muur. Wat ons betreft is de prijs verdiend, supersimpel, megalekker. We steken de straat over naar Luc Bo, het oude huis van de kroonprins vlakbij de keizerlijke stad en nu een soort mengeling tussen een museum over de vroegere keizerlijke ministeries enerzijds en een ambachtshuis anderzijds, waar je dus zelf vliegers en hoedjes kan maken. Voor elk wat wils, kortom. De drie supervriendelijke vrouwen zijn ook merkelijk verbaasd over onze komst (“how did you find us?”), maar zetten zich daarna enthousiast aan de tekentafel met Sam en Robin, terwijl Griet en ik thee drinken en ingekaderde ministeriële brieven lezen over de prijs van de schoenen van de keizer (te duur) en een verkouden olifant. Zalige namiddag, we kunnen er weer tegen.

Op weg naar huis stoppen we bij de kapper. Dat moet ook gebeuren. Griet gaat eerst en als haar haar er na afloop min of meer hetzelfde uitziet, durft Robin ook. Vervolgens knikt de kapster naar Sam, dus die zet zich als derde in de stoel. Als ook Sam proper is bijgesneden, kijkt de kapster even naar mij en in haar angstige blik lees ik de niet mis te verstane boodschap dat ze geen flauw idee heeft wat ze met dat vreemde noodle haar (zo omschreef iemand dat hier écht) moet aanvangen. “Finished!” zegt ze. ‘t Is al goed, ik ga wel een andere keer. In een ander land in Azië. Met mensen met krullen. In Azië.

Onze Sweethouse guesthouse ligt in een toffe buurt met veel cafeetjes en goeie restaurants. We eten heerlijk bij Madam Thu en lopen er “onze Amerikaanse vrienden!” tegen het lijf (onze sociale interactie staat op een zodanig laag pitje dat alle mensen met wie we deze reis meer dan 3 woorden wisselen onmiddellijk “onze vrienden” worden). ‘t Is hier allemaal iets ruiger dan in Hoi An, maar ook bijzonder gezellig. Ze hebben zowat de Overpoort en ‘t Patershol bij mekaar gegooid: stampvolle terrasjes met van die lage plastieken stoeltjes, gewoon op straat, tussen de brommers, waar iedereen zit te eten onder begeleiding van een stevige streep house of techno. Volgens mij kan je hier heel makkelijk uren doorzakken, maar dat is dan eens voor een andere wereldreis! Griet en ik beperken ons nu tot een aperitiefje vlak achter de hoek, terwijl Sam en Robin in de guesthouse blijven spelen. We profiteren van een moment met twee om eens een spelletje Chinees schaken te proberen. Dat kochten we in Hoi An en Griet heeft zich verdiept in de regels. Het paard mag naar voor en naar links, de olifant mag schuin, de keizer is het belangrijkst. Helder, alleen blijkt het volstrekt onmogelijk om de stukken met complexe Chinese symbolen te koppelen aan de juiste namen en functies. Volgens mij was ik bijna gewonnen, maar misschien was m’n kanon een mandarijn, wie zal het zeggen!

De laatste dag in Hué huéren we brommertjes (daar gaan we weer!) en doen we een toertje langs keizerlijke mausoleums. We beginnen met dat van Minh Mang, de tweede keizer van de Nguyen dynastie, die hier nog regeerde in 1820 voor de Fransen zich ermee kwamen bemoeien. Z’n mausoleum is gelegen in een prachtige, gigantische tuin, met her en der tempels en een groot gebouw waar al z’n vrouwen en minnaressen na z’n dood mochten komen kaarten, breien of Chinees schaken. ‘t Is groots en tegelijkertijd oosters sober, maar ‘t is vooral wederom snikheet en we zweten ons te pletter. Gelukkig zorgt een stevige regenbui in de namiddag voor wat afkoeling. Wanneer we onderweg ergens stoppen om te eten, blijkt dat (echt per toeval, kinderen) pal tegenover het mausoleum van Kai Dinh te zijn, die zo’n 100 jaar na Minh Mang de voorlaatste keizer werd van Vietnam. Het contrast met het eerste graf kan niet groter zijn en ook Sam en Robin vinden deze uitbundig versierde Vietnamese versie van Versailles veel cooler. Na Kai Dinh regeerde er nog 1 keizer en toen was het geld op, denk ik.

Op de terugweg stoppen we ten slotte nog bij het verlaten waterpretpark Thuy Tien, dat in 2004 openging maar onder mysterieuze omstandigheden vrijwel meteen de deuren moest sluiten. Sedertdien ligt het er verlaten bij en eist de jungle z’n plek terug op. ‘t Is dus eigenlijk ook een soort mausoleum, maar dan voor waterglijbanen. Het park is niet officieel te bezoeken (het is immers dicht), maar je kan wel gewoon door de ingang cruisen, richting overwoekerde attracties. Iets voorbij de ingang worden we echter tegengehouden door een oude man met een fluitje op een brommer. Een parkwachter in bijberoep, op zoek naar wat extra zakgeld. De toeristen voor ons betalen zonder verpinken 200.000 Vietnamese dong (de prijs van een eenvoudige lunch voor 4 personen). Voor dit soort toestanden zijn wij al iets te lang op reis, dus we gebaren “no no no” naar de man en keren om (op zoek naar een andere ingang). Van zodra de andere toeristen uit het zicht zijn verdwenen, komt hij achter ons aan, gebaart te stoppen, steekt z’n duim omhoog “ok ok!” en doet dan z’n vinger tegen z’n mond “shhht shhht”, wijzend naar de twee naïeve stakkers die net voor ons zijn weg gereden. Ik schiet in de lach, hij ook, Sam geeft hem een high five en we rijden zonder te betalen vrolijk verder naar binnen. Wereldreizigers met ervaring: check!

Het verlaten waterpretpark is spectaculair. We wanen ons even urban explorers als we voorzichtig de versleten, donkere trappen van een oud restaurant in de vorm van een draak betreden en vanuit z’n terras-mond op het tweede verdiep naar beneden zwaaien. We rijden verder op het pad en komen uit bij de vervallen waterglijbanen en zwembaden. Surreëel, zo midden in een wilde jungle! Als we terug op de brommer kruipen zijn we het pad even helemaal kwijt en zoeken we ons een weg over brugjes (“Hier is een trap, dat lukt niet met de brommer, terugkeren!”) en doorheen dichte begroeiing tot Griet plots luid “Oh my god, stop, keer om!” roept. Ik beeld me een metersdiepe kuil in of een tropische tyranosaurus, maar het blijkt dat er iets verderop niet minder dan een koe in het midden van het pad staat! “‘Een stier!”, sorry. Ze (de koe, bedoel ik, soit, de stier dus) lijkt behoorlijk à l’aise, maar op het smalle pad is er inderdaad geen doorkomen aan. ‘t Valt trouwens op dat koeien (of waterbuffels of geiten of eender welke beesten eigenlijk) hier nooit achter een omheining staan, maar gewoon overal vrij rondlopen, op ‘n veld, op de baan, op de middenberm of in een waterpretpark. Na de wild chicken in Indonesië nu ook crazy cows in Vietnam, levensgevaarlijk, zo’n reis!

De volgende dag zeggen we Hué alweer vaarwel en rijden (deze keer gewoon met de taxi) verder naar het prachtige karstgebergte en de grotten van Phong Nha, zo’n 200 km noordelijker. Daarbij steken we de grens (en beroemde brug) over die het land tussen 1954 en 1976 opsplitste in Noord en Zuid Vietnam. In deze Demilitarized Zone werd (ondanks de naam) stevig gevochten in de jaren ‘60 tussen de Amerikanen en de Viet Cong. De inwoners van het grensdorp Vinh Moc hadden er na maar liefst 9000 ton aan bommen (een gemiddelde van 7 ton per persoon) schoon genoeg van en doken ondergronds in een complex netwerk van smalle tunnels en gangen, tot wel 30m diep. Allen daarheen! Griet en ik zijn allebei in Matterhon bezig, een prachtige oorlogsroman over de Vietnam-oorlog, dus we zijn al volledig in de sfeer, maar Sam verklaart ons helemaal gek. Ze wil in eerste instantie niet mee in de tunnels, maar als Robin en ik op verkenning gaan, volgt ze toch heel dapper stapje per stapje samen met Griet. ‘t Is een fascinerend complex aan smalle gangen en kamertjes, met zelfs een ondergrondse materniteit. Robin vindt het allemaal “nog wel gezellig, dit is helemaal op mijn maat!”, maar ik ben toch ook blij als we terug buiten zijn, zelfs al is het daar ook vandaag weer puffen in 39 graden. De ventilators in het museum zorgen voor wat verfrissing. Op naar de volgende bestemming, Phong Nha, in de bergen, een beetje koeler en de grotten hebben er naar ‘t schijnt een iets hoger plafond!

Previous
Previous

Phong Nka Ke Bang

Next
Next

Hoi Vietnam. Hoi An.