Hangen in Luang Prabang

We zijn hier op reis al meermaals multimiljonair geweest. In Indonesië, Vietnam en Laos moet je de lokale munteenheid (respectievelijk de Roepia, de Dong en de Kip) ontdoen van minstens 3 en meestal 4 nullen om tot iets vergelijkbaars te komen in euro. Een kamer voor 263.000 Kip per nacht of een uitstapje voor anderhalf miljoen? Koopjes! Groot was dan ook onze verbazing toen we de eerste avond in Luang Prabang op de kaart van het Tangor restaurant pietluttig kleine getallen zagen staan. Een cocktail voor 3, een hamburger voor 9, Larp Gai voor 5,… Prijzen in Amerikaanse dollar. “Because, you know, the Kip… it’s too crazy.”, zegt de Franse eigenaar. Ten opzichte van vorig jaar is het leven hier dankzij een torenhoge inflatie bijna 50% duurder geworden. Laos produceert zelf weinig, heeft een grote overheidsschuld en teert vooral op import. Investeerders kiezen dan ook eieren voor hun euh…. kip en rekenen hun prijzen om naar een (steeds duurdere) dollar, waardoor ze de lokale munt verder de dieperik in duwen. De lokale bevolking kan nergens aan dollars geraken, ziet haar weinige centen in rook opgaan en moet ondanks/dankzij (schrappen wat niet past) de Communistische Partij al helemaal niet rekenen op overheidssteun.

Ik lees er veel over, probeer online wat meer te weten te komen over de werking van geld (fascinerend) en word daar hard mee uitgelachen door de rest van het gezin, aangezien ik met voorsprong de slechtste onderhandelaar van dit gezelschap ben en bij het ontbijt spontaan voorstel om 5000 kip extra te betalen voor de granola. Het gaat - economisch - niet zo heel goed met Laos, denk ik, en sommige mensen vrezen zelfs voor Sri Lankaanse bankroet-toestanden, maar aan de bevolking merk je dat hier niet meteen. Touch wood, hopelijk escaleert het niet, maar we lopen hier nu bijna 3 weken rond en zo goed als overal, van dorp tot stad, krijg je dezelfde spontane smile of vriendelijke Sabaidee! ‘t Maakt niet uit of je er iets koopt of niet. Ze claxonneren hier niet eens in het verkeer, zo relaxt zijn ze. Soms stopt er zelfs iemand om ons te laten oversteken, maak dat mee! Tijdens het prachtige lichtfestival waar ze met gigantische zelfgemaakte papieren boten en kaarsjes door de straten lopen, vraag ik aan een omstaander: “What do you do when it rains?”, waarop hij me enigszins vragend aankijkt en dan glimlachend antwoordt: “Eh, still, I think we just go.” ‘t Lijkt me een goeie slogan voor Laos.

Luang Prabang dus. Ooit de hoofdstad van het boeddhistisch Lao koninkrijk Lan Xang. Bezaaid met prachtige tempels en in het midden een grote heuvel, Mount Phu Si, een soort uit de hand gelopen Sint-Kwintensberg, met op de top (in plaats van de Boekentoren) een gouden stoepa, die dankzij de sprookjesachtige verlichting ‘s nachts boven de stad lijkt te zweven. We beklimmen ‘m vlak voor zonsondergang en Sam en Robin oefenen hun Instagram-posing-skills. Qua vibe doet Luang Prabang ons denken aan Hoi An in Vietnam. Dat heeft ook te maken met het feit dat we hier (enigszins toevallig) net arriveren tijdens Boun Awk Phansa , het einde van de boeddhistische “vasten”. Het begin hebben we ook meegemaakt bij de start van onze reis in juli, in Bangkok, en hoewel we de laatste drie maand iets minder vroom geleefd hebben dan de doorsnee monnik, zijn we blij dat we ook naar het afsluitend feestje mogen komen. We zijn echter duidelijk niet de enige gasten, want de eerste dagen is het superdruk en stroomt het stadje vol met locals uit Vientiane en buren uit Thailand die hier een verlengd weekendje hebben geboekt.

Af en toe loop je ook eens een westerling tegen het lijf, die je dan niet zelden al wel eens eerder ergens bent tegengekomen. De wereld is groot, toeristenland verrassend klein. Terwijl we rondwandelen tussen de prachtige mozaïeken in de mooie Xieng Thong tempel, roept Sam plots al wijzend: “Kijk, dat is die mijnheer van de Blue Lagoon in Vang Vieng met zijn gescheurde zwembroek!!” Geen tweede kans op een eerste indruk, mijnheer van de Blue Lagoon! Assaf blijkt een goedlachse Israëliër te zijn die met het gezin 1 jaar rondtrekt. Z’n vrouw Anne komt uit Parijs en hun twee kinderen spreken een mengeling van Frans en Hebreeuws. Lost in translation, zou je dan denken, maar voor we het goed en wel beseffen is Sam met hun elfjarige dochter Talia tikkertje aan het spelen in een soort Engels, aangevuld met zelf-verzonnen woorden en gebarentaal. ‘t Klikt duidelijk en we besluiten om ‘s avonds samen iets te gaan eten. Sam is razend enthousiast en zoekt op Google Translate een aantal essentiële Engelse woorden voor een eerste date, zoals “pion”, “dobbelsteen” en “het is jouw beurt” :)

Na afloop wandelen we terug naar onze guesthouse. De Meunna Boutique ligt een klein beetje buiten het centrum, dus we doorkruisen de stad, waar ze in aanloop naar het lichtfestival in alle tempels alvast de sfeerverlichting hebben aangestoken. Eindeloze rijen kaarsen, papieren bootjes en lampionnetjes, prachtig. In Wat Wisunarat vlakbij ons huisje hebben ze er zelfs een soort avondkermis aan gekoppeld met een groot springkasteel en balon-schieten. Boeddha kijkt goedkeurend toe. We maken het niet te laat, want de volgende morgen willen we vroeg opstaan om de traditionele alms giving mee te maken. Elke ochtend tussen 5 en 7 doen alle monniken een rondje door Luang Prabang, waar mensen aan de kant van de weg hen wat rijst, eten of andere benodigdheden schenken. ‘t Schijnt iets bijzonder te zijn, dus daar zetten we al eens de wekker voor.

Als die om 5u afgaat, draaien we ons uiteraard gewoon om. “Een uurtje later zal ook nog wel ok zijn.” Om 6u30 schieten we terug wakker en is Griet redelijk pissed omdat we het moment gemist hebben. Volgens mij is het nog niet te laat als we ons haasten, dus we maken de kinderen wakker, springen halsoverkop in een tuktuk en arriveren in de hoofdstraat… net op het moment dat het keihard begint te regenen :) Maar weer of geen weer, een monnik moet eten, dus ze blijven komen en de mensen blijven ook braaf zitten. ‘t Lijkt de normaalste zaak van de wereld en voelt op geen enkel moment als folklore of een traditie die door vrome enkelingen in stand wordt gehouden. Er zit veel volk, sommige monniken passeren met een rolkarretje (alsof ze boodschappen gaan doen), de volwassenen geven wat sticky rice en de kinderen staan met een leeg mandje te wachten, in de hoop dat een monnik ook eens in de omgekeerde richting offert en er wat snoep in gooit. Simpel, maar schoon.

De volgende dag huren we brommertjes. Dat blijkt deze keer een moeilijke bevalling. “I called all companies and no motorbikes, sir!” Ik zou kunnen zeggen dat de vriendelijke man van de Meunna Boutique ten einde raad is, maar hij verkondigt het - uiteraard - met een grote smile. “Sorry sir”! Ik wil niet zomaar opgeven en besluit zelf op onderzoek te gaan, misschien brengt er wel iemand net ergens een brommer terug. En inderdaad, 200 meter verder heb ik prijs (of misschien heeft de vriendelijke man toch niet zo hard geprobeerd als hij beweert. De volledige naam van Laos is Laos PDR, waarbij PDR staat voor People’s Democratic Republic, maar zelf vullen ze dat hier in als Please Don’t Rush :). Blijkt dat er in heel Luang Prabang maar 2 officiële brommerverhuurders zijn, de rest doet het in-den-duik. “But there are way too few motorbikes for rent, why aren’t there more official places?” vraag ik. “Ah, because government wants tuktuk drivers also earn money!” Vraag en aanbod, ge moet ze ‘t hier niet leren. Zoals een Zwitserse restaurant-uitbater ons zei: “Communism is the most capitalist system of all!”

We rijden ermee naar de Kuang Si waterval, een indrukwekkende cascade aan prachtige azuurblauwe watervallen, net zoals in een sprookjesfilm. Aan de voet bezoeken we een opvangplaats voor Aziatische zwarte beren, vervolgens klimmen we naar de top en terug beneden nemen we een ijskoude duik. Op de terugweg stoppen we aan een Buffalo Farm. De toegang is redelijk prijzig voor een soort kinderboerderij, maar na wat overleg kopen we toch een kaartje, je melkt ten slotte niet elke dag een waterbuffel. We krijgen een rondleiding langs de varkens, de kippen, de konijntjes (met “ooooh zo cutie schattig ooooh” baby’tjes) en uiteraard de prachtige buffels, waarbij we elk om de beurt mogen proberen om er een straaltje melk uit te krijgen. De kunst blijkt erin te bestaan om hard genoeg aan de uier te durven trekken. Ik kijk in de ogen van het imposante beest en hoop dat ze dat aan haar ook verteld hebben. Met onze gezamenlijke opbrengst kan je nog geen kerstomaatje van mozarrella voorzien, maar de buffel vond het schijnbaar ok en ‘t is dus weer een activiteit die we - letterlijk - van onze bucket list kunnen schrappen (heb je’m?)

‘s Avonds zijn we op tijd terug voor Boun Lai Heua Fai, het lichtfestival! Er is heel veel volk, maar de optocht trekt traag door de lange Sisavangvong hoofdstraat, dus er is plaats genoeg. We hebben opnieuw afgesproken met Assaf en z’n gezin en kijken vanop de berm tegenover het koninklijk paleis vol bewondering naar de lange stoet prachtige, grote drakenboten van papier en bamboe, vol kaarsjes en schitterende lichtjes, afgewisseld met dansende groepjes kinderen en volwassenen van een bepaalde school, organisatie of familie, die - vermoeden we - de boten gebouwd hebben. ‘t Lijkt een beetje op Aalst Carnaval, maar dan iets, ehm, boeddhistischer, alhoewel, er lopen zelfs hier en daar - “volgens mij is die prinses een man!” - Luang Prabangse voil jeanetten mee! We steken de stoet voor en lopen via wat zijstraatjes door naar het eindpunt, aan de trappen van de Mekong-rivier, waar de boten te water zullen worden gelaten. Vlak voor de ter plekke geïmproviseerde afsluiting (lees: een houten balk in het midden van de straat) stroomt er al snel een massa volk toe, terwijl Sam en Robin per ongeluk op de eerste rij zijn beland. ‘t Blijft allemaal braaf en vriendelijk, maar helemaal op ons gemak zijn we toch niet in die mensenmassa, dus we besluiten om het vanop een wat grotere afstand te bekijken. Griet vindt een perfecte plek op een niet te druk terras van een (houten :) boot aan de oever van de Mekong, we bestellen Beer Lao en wat chicken saté’s, leunen achterover in de kussens en zien tussen honderden drijvende kaarsen de drakenboten voorbij dobberen, met een spectaculair vuurwerk - “dat heb ik nog nooit in het echt gezien!” - als apotheose.

De volgende dag doen we - fris en monter om half 9 - cooking class! We beginnen met een bezoekje aan de markt, waar we ons verbazen over de enorme verscheidenheid aan aubergines (groot, klein, paars, groen, wit, ‘t lijkt wel een schilderij) en rijst: een eindeloze hoeveelheid kommen licht, donker, duur, goedkoop, fijn, grof, mountain rice of gewone… Soms geoogst op velden die vlak naast mekaar liggen, maar de ene heeft een goed jaar, de andere een wat minder, soit, de wijn van Zuid-Oost-Azië als het ware. De Laotiaanse keuken heeft Thaise en Vietnamese invloeden op een heel eigen manier bij mekaar gegooid: we maken stuffed lemongrass (limoengras gevuld met varkensgehakt, gepaneerd en deep fried, zalig) een heerlijke salade met limoengras, Thaise basilicum, gember, chilipepers en kip (Larp Gai), een kruidige bouillonsoep met buffalo steak, verse loempia’s en het nationale dessert: mango sticky rice. Honger, iemand? Dat alles doen we op een extreem zotte locatie. Via hobbelige grindpaadjes rijden we rijden we naar een afgelegen plek aan de voet van de bergen, een vijftal kilometer buiten Luang Prabang, waar we plots in een soort Toscaanse villa belanden. Een prachtig afgewerkt huis met een grote open keuken in gepolierd beton en tropisch hardhout, een patio, een gigantische tuin en een fancy zwembad. Absurd. “Mocht ik Cafe Congé niet kennen, ik zou hier blijven wonen!”, dixit Sam. Na 3 maand reizen weten we waar de prioriteiten liggen.

Na het lichtfestival is de drukte in de stad wat gaan liggen en we besluiten om nog wat langer in Luang Prabang te blijven hangen. Het bevalt ons hier, ‘t is rustig, ‘t is gemoedelijk, ‘t is overzichtelijk: drie lange parallel-straten tussen twee rivieren en een berg in ‘t midden. Griet is het hier niet mee eens - “aha, hier hebben we sushi gegeten!” - en vindt het heel verwarrend met dat water aan twee kanten - “of is dit de andere rivier?” De Mekong dus. Daarop doen we een boottochtje dat super traag vertrekt… en vervolgens een uur lang aan hetzelfde tempo verder dobbert. Please don’t rush. De cafeetjes zijn gezellig, trendy, cosy, boho-stijl, leer ik van Griet, omdat het een beetje bohemien is en nonchalant oogt, maar allemaal wel perfect instagram-proof is. Hier en daar is ‘t naar Laotiaanse normen vooral bohoorlijk duur, maar goed, wie zegt er neen tegen een Tripel Karmeliet in de avondzon in Luang Prabang? Ter afwisseling zoeken we even vaak de meer lokale streetfood op, BBQ’en we tussen de locals en bestellen we noodles door naar de prentjes op de kaart te wijzen. Griet spreekt al een mondje Lao en leert op 5 verschillende manieren de rekening vragen: kebmendeej, katmandu, kebmundee, kabmondiej en kutmundaa. Tot toenemende hilariteit - “kijk, daar gaat mama weer” - werkt het nooit :) Blijkt dat ze die zin hier eigenlijk nooit gebruiken. “Tao dai” (“hoeveel is ‘t?”) verstaan ze beter, maar omdat ze vervolgens in ‘t Lao antwoorden en we dan niets meer kunnen terugzeggen, houden we het uiteindelijk toch gewoon bij “the bill please!”

Wat na meer dan drie maand reizen soms een klein beetje begint tegen te steken, is de eindeloze zoektocht naar leuke guesthouses of goeie restaurants (first world problems, heet dat geloof ik). De Lonely Planets en Trotters van deze wereld blijken post-covid redelijk nutteloos: de prijzen kloppen voor geen meter en de helft bestaat niet meer. Qua eten kunnen we ‘t ondertussen vrij goed zelf inschatten en wandelen we door de stad tot we iets tof tegenkomen (soms tot frustratie van de hangry people in de familie, zonder Griet bij naam te noemen). Maar qua overnachting is het vaak urenlang scrollen door TripAdvisor, Booking.com, Agoda of Google Maps, reviews filteren op “laatste zes maanden”, prijzen vergelijken, contact proberen leggen met de eigenaars, foto’s bekijken en weer van vooraf aan beginnen. Griet is daar ondertussen keigoed in geworden, maar om dat patroon eens eens  te breken, besluiten we voor onze volgende guesthouse dezelfde strategie te hanteren als voor het eten: we wandelen rond rond tot we iets leuks zien. Het helpt natuurlijk dat we de stad al een beetje kennen en geen kilo’s bagage moeten meezeulen. Onze hotelkroegentocht brengt ons van Apple 1 Guesthouse - “hello, sabaidee, anybody here?” - via Villa Phathana - “sorry, fully booked” - naar Alounsavath - donker en ongezellig - terug naar Apple 1 - “helloooo-oooo?” om uiteindelijk te eindigen bij - “kijk, kaarsjes voor de deur!” - Ireen & Kevin Guesthouse. ‘T klinkt als een naam voor een hotel in ‘t Peulengaleis, maar kaarsjes liegen nooit: Bouanin en Oudaij zijn super vriendelijk en blij dat er eens een westerse toerist over de vloer komt in hun pas geopend hotelletje. Ze hebben 2 kinderen (Ireen en Kevin, wat had je gedacht) van pakweg 8 en 4, die ons vol verbazing aanstaren. Er is nog 1 kamer vrij, met 1 dubbelbed en 1 enkelbed, maar ‘t is goedkoop, gezellig en Sam en Robin vinden het goed (ze zijn de zoektocht beu èn er staat een tv in de receptie, wat wil je nog meer), dus dat lukt wel voor een nacht of 3.

Nu we de meer voor de hand liggende bezienswaardigheden in Luang Prabang hebben afgevinkt, zoek ik het eens wat verder off the beaten track en vind online iets over het Nahm Dong-park met hoogteparcours, ziplines, watervallen èn workshops waar je zelf dromenvangers kan maken. Dat klinkt bijna te mooi om waar te zijn! En dat is het dan ook :) We huren brommers en rijden door de bergen over een kilometerslange grindweg vol putten om uiteindelijk uit te komen bij een eenzame man aan een loket, die uiteraard geen woord Engels spreekt. Hij belt z’n baas die ons via de telefoon laat weten dat we alle activiteiten kunnen doen, “no problem, sir!” We besluiten om eerst eens rond te kijken alvorens we $20 neertellen voor een zipline. Het park blijkt compleet verlaten, op wat ganzen en kippen na. De ziplines zijn roest, de houten platformen kapot en voor het hoogteparcours staat een bordje met DANGER - GO AT YOUR OWN RISK! We wandelen door naar het Viewpoint Café dat ondertussen gedegradeerd is tot Viewpoint Only. Achter de toog kan je op een kaart nog de prijzen van de cocktails aflezen, maar dat is het dan ook. Alsof iedereen halsoverkop is moeten vertrekken. ‘t Lijkt wel het vervallen waterpark in Hué.

Plots komen we 2 Nederlanders tegen die op eigen houtje het park al wat verder hebben onderzocht. Qua activiteiten is er niets te doen, zeggen ze, maar een beetje verder naar beneden is er een mooie wandeling langs en door de waterval. We zijn hier nu toch, dus we volgen het pad (of wat daar van over is) en komen uit bij een spectaculaire Indiana Jones jungle-hangbrug over een kolkende rivier. Ik wil oversteken, maar halverwege ontstaat er achter mij blinde paniek. Griet kan zich enkel nog het bordje met DANGER! voor de geest halen en Sam begint heel hard te huilen omdat ze denkt dat de brug elk moment kan instorten. Ik keer terug, we overleggen, bekijken de kabels en de planken (die zien er heel stevig uit), denken aan de 2 avontuurlijke Nederlanders (die zagen er heel Nederlands uit, dus daar hebben we niets aan), schrapen wat verse moed bij mekaar en beslissen om voorzichtig, per 2, over te steken. High five! Nu alleen nog terug geraken :) De rest van de wandeling is prachtig, we dalen verder af naar beneden en klimmen langs en door de waterval op de rotsen terug naar boven. Ook op de weg terug houdt de brug stand. Eenmaal bekomen van de spanning, zijn Sam en Robin vooral teleurgesteld over de onbestaande ziplines in dit stom park - “ik had veel meer van verwacht van deze dag!” -  maar hun dappere jungletocht was duizend keer avontuurlijker en stoerder. Al zijn ze vooral blij dat hij voorbij is, denk ik :) Terug boven aan het loket laten we de man weten dat we geen activiteiten zullen doen. “No problem sir!”

Op de weg terug naar Luang Prabang spot ik aan de linkerkant van de weg een bordje van Ock Pop Tok. Ik herinner me die naam vaag uit de Lonely Planet, dus we slaan een onmogelijk smal straatje in en komen uit aan een prachtig restaurantje/workshop met zicht op de Mekong. Ongelofelijk wat hier her en der verborgen ligt. Op de kaart staat spaghetti, er zijn cocktails en een winkeltje met prachtig handgeweven textiel, dus het stom park is meteen vergeven en vergeten. ‘t Beste van al is nog dat ze hier workshops organiseren die wèl nog gewoon bestaan, dus de volgende dag keren we terug en maken Sam en Robin elk hun eigen dromenvanger, armbandje en kettinkje. Of hoe we hier op reis altijd weten waar we heen gaan, maar nooit waar we terecht zullen komen. Heerlijk.

De laatste dag reserveren we voor een bezoekje aan het oude koninklijk paleis en de tempel met het meest vereerde Boeddha-beeldje van Laos, een klein gouden ding van 80 cm hoog. Je mag er geen foto’s van trekken, dus neem het van ons aan: het ziet eruit als een klein gouden ding van 80 cm hoog. Het paleis is een beetje een curiositeit. Koning Sisavangvong heeft het hier begin 1900 laten bouwen in soort laatste royale stuiptrekking, alvorens de monarchie in de jaren ‘60 onder de communisten werd afgeschaft. Binnen zie je dus enerzijds prachtige mozaïeken en anderzijds cadeautjes van andere staatshoofden, zoals een miniatuur-maanlander. Eclectisch! Deze keer zit er een vrouw aan de ingang die niet tegen mooie mannenbenen kan en aangezien Sam haar broek te klein is voor een wissel, krijg ik een prachtige rok om m’n middel waarmee ik als een echte Luang Prabangse voil jeanet door de paleisgangen mag flaneren. Ter compensatie zet ik me ‘s avonds met Oudaij en voldoende blikjes bier Lao voor de voetbal. Man City - Liverpool. Hij heeft gewed dat Liverpool zou winnen met 2-1. “I get 1 million kip!” Het wordt 1-0. Maar hij vindt het niet erg. “1-0, now I get nothing! Haha! Tam Kiok (santé)!” Morgen is er een nieuwe dag. I think we just go.

Previous
Previous

Ver, verder, verst

Next
Next

Laos