Meer!

Na een week of drie - zo ongeveer de duur van een “normale” grote vakantie - verandert het concept “reizen”. Een vakantie is meestal iets tijdelijk, iets “buitengewoons”. Foto’s trekken, lezen, verplaatsen, niets-doen, bewonderen, verbazen,… om dan - zoals Griet het zo treffend omschrijft - terug “thuis” in den hof alle indrukken te laten bezinken. Maar als je het langer doet, wordt dat nomadisch bestaan een soort way of life. Een “reisdag” voelt even gewoon als pakweg een woensdag. Lezen, het land ontdekken en showtjes opvoeren in het zwembad zijn dagdagelijkse activiteiten. Niet elke waterbuffel in het wild moet per se op de foto en de was doen voelt als - some things never change - de was doen :). We leren het al doende en ontdekken stilaan het juiste tempo. Soms missen we thuis natuurlijk, vrienden, terrasjes, vriendinnetjes, school, Congé, kroketjes en puree. Maar tegelijkertijd gaat het bijna als vanzelf. Vandaag een meer, morgen een chilldag, overmorgen nog eens een vulkaan en dan het vliegtuig op en weer verder? Check.

Het helpt natuurlijk dat we hier in een van de mooiste landen ter wereld zitten. De epische natuur, al de verschillende culturen en sub-culturen, het lekkere eten en overal even vriendelijke mensen: Indonesië is heerlijk en de afwisseling aan fenomenale landschappen eindeloos.

Lake Toba is met wat verbeelding een beetje een kruising tussen het Veerse Meer XXL en Lord Of The Rings. Een enorm meer, in de krater van een oude vulkaan (rustig Griet), met in het midden een eiland, Samosir en op dat eiland een kleine baai, Tuktuk, waar alle toeristen samenhokken. Wij dus ook :) Sumatra is gigantisch groot, maar lijkt toeristisch vrij klein, want al gauw komen we er allerlei mensen tegen die we eerder ook in de jungle van Bukit Lawang zagen. “Allerlei” is relatief overigens. Bij een wandelingetje rond de baai vergapen we ons aan het grote aantal hotels, guesthouses en restaurants, dat helemaal niet in overeenstemming lijkt met het aantal mensen dat we zien. De Duitse eigenares van Tabo Cottage (de beste plek om te eten) vertelt met een uitgestreken gezicht dat het niets met covid te maken heeft en de meeste dingen hier al jaren staan voor money laundering. Ok, dan. ‘t Is hier ook een beetje Ozark, blijkbaar.

Slapen doen we niet in Tabo Cottage, maar vlak ernaast, in Horas Family Homestay, bij Berend en z’n vrouw. Berend is een Nederlander die volgens de foto op de site zijn gasten enthousiast verwelkomt en uitzwaait vanop de steiger. Dat idyllische beeld blijkt enigszins achterhaald, want Berend is ondertussen behoorlijk oud, komt niet meer uit z’n stoel en hoest op geregelde tijden de hele homestay bij mekaar. Dat is dan ook quasi het enige geluid dat we hier horen, want voor de rest is het heerlijk rustig. Geen kolkende rivier, geen wilde zee, bijna geen auto’s, af en toe een haan en de longen van Berend, zalig. Er is ook geen zingende moskee - de meerderheid is hier christen - dus na de boeddhisten in Bangkok, de hindoes op Bali en de moslims op Java kunnen we het volledige leerplan godsdienst afvinken.

De homestay is perfect, we hebben grote kamers, een tof terras, er zijn konijntjes, hondjes en katjes om te aaien, kajaks die we mogen gebruiken en we kunnen zwemmen in het meer. Sam en Robin zijn in eerste instantie iets minder overtuigd, want de belangrijkste parameter op hun checklist (zwembad met glijbaan) bevindt zich 3 hotels verderop. “Waarom hebben we niet gewoon die gekozen?!” Wij gooien de konijntjes in de strijd en zo eindigen we op 1-1, met de belofte dat we daar later nog eens gaan zwemmen.

We zijn hier zes dagen en doen het op ‘t gemak. Omdat er zo weinig verkeer is en de wegen naar Sumatraanse normen behoorlijk ok zijn, huren we brommertjes en cruisen we het eiland rond. In het midden van Samosir blijkt er een klein meer te zijn, waardoor we dus - komt ie - aan een meer op een eiland in een meer op een eiland in de zee zitten. “Heb je nergens anders in de wereld!” Als Berend het zegt, is het waar. De tocht is supermooi, het meer en de glooiende grasvelden errond lijken een beetje op The Shire (we blijven in Hobbit-sferen). We rijden op eenzame wegen langs grazende wilde waterbuffels en prachtige reuzenvarens. Oh ja, onderweg doen we ook nog een stop langs hot springs, die zonder problemen het waterpaleis van de sultan van Jogjakarta van de troon stoten in de competitie “Bouwvalligste en Lelijkst Onderhouden Badhuis van 2022.” Het water is dan ook nog eens echt bloody hot (tussen de 45 en 50 graden), waardoor Sam en ik enkel eens voelen met onze benen. Robin slaagt erin om ook 2 seconden recht te staan en alleen Griet gaat helemaal onder. Altijd al geweten dat het nen heten truffel is.

Op dag 3 vieren we Sam haar verjaardag! Je wordt niet elke dag 11 in Sumatra, dus we starten met een ontbijtbuffet en worden daarna samen met de kokkin naar de markt gestuurd voor verse spare ribs die ze dan ‘s avonds zullen bereiden. Die markt is echt crazy. Vlees, vis, groenten, fruit, kruiden, alles door mekaar. We stoppen bij een man die - sigaretje in de mond - aan een tafeltje voor een stuk varken zit. De kokkin vraagt iets en de man wijst naar een onderdeel van het varken waarvan wij simpele stadsmussen hopen dat het de ribbenkast van het beestje betreft. Kapmes erin, halve kilo, nog wat vliegen eraf slaan, check. Benieuwd :)

Terug thuis gekomen wil Sam eerst nog wat vissen. Dat is haar nieuwe hobby en ze blijkt er behoorlijk goed in. De haak eruit halen is nog het moeilijkste onderdeel, maar daar mag de rest van het gezin bij helpen. Glibberige vissen vasthouden: check, als ik ze nu nog leer eten kunnen we overleven op een onbewoond eiland.

In de namiddag vervolgen we onze culinaire route met een hoogst persoonlijk versierde verjaardagstaart in Tabo en zwemmen we eindelijk in dat zwembad met de glijbaan (“Dit is zo veel leuker dan die konijnen!”, bon, 2-1 dus). ‘s Avonds keren we terug voor heerlijk vers gegrilde gemarineerde spareribs, die we opeten aan een vuurkorf met uitzicht op het meer. Een tropische regenbui blaast zo rond 9u ‘s avonds de kaarsjes uit. Happy birthday!

Na een dag of zes houden we het meer voor bekeken. ‘t Is mooi en rustig, maar we verlangen stilaan naar *badoemtsss* meer! We rijden terug richting de luchthaven van Medan, gezien we dit prachtige land bijna zullen verlaten. Ons met bloed, zweet en tranen verlengd visum is hier weliswaar nog 2 weken geldig, maar we willen graag in Vietnam geraken voor de regen er eind september met bakken uit de lucht valt. Ons laatste wapenfeit in Indonesië worden drie dagen Berastagi, een mooi bergdorpje, perfect tussen Medan en Lake Toba, met als (letterlijk) hoogtepunt de Sibayak vulkaan, “one of Indonesia’s most accessible volcano’s”, dixit Lonely Planet, dat moet je ons geen twee keer dixit’en! Onderweg van Lake Toba naar Berastagi stoppen we na zo’n 3u rijden nog even aan de Sipiso Piso. Deze epische waterval stort zich van zo’n 120m hoog vollenbak de dieperik in en komt tot onze verbazing uit in… Lake Toba. “Hoe kan dat nu, we zijn al 3u onderweg?” We wisten dat het meer groot was, maar zó groot? Achteraf blijkt dat de waterval in vogelvlucht slechts 40 km verwijderd is van Berend en z’n longontsteking. Alleen rijd je daar via de kronkelende en bumpy bergwegen in Sumatra dus bijna een hele voormiddag over!

Kleine aanvulling van Griet, die wat weinig enthousiast lijkt op het filmpje: de vergezichten zijn hier prachtig, geen twijfel daarover, maar waar ik echt zenuwachtig van word zijn de viewpoints overal. Dat zijn aaneen gesjorde (maar dan 20 jaar geleden) staketsels met als bekroning een schommel, een nest, of een ander idioot idee. Zelf zonder erin te gaan (of course), word ik er al mottig van. De kinderen daarentegen steeds enthousiast. Don’t. Even. Think. About. It. - gelukkig kan ik al goed antwoorden met mijn ogen.

Nog eens een uurtje (of 22 km) verder ligt Berastagi, waar we verblijven in Smiley’s Homestay, volzet volgens booking.com, maar niet volgens grietfixthetwelviawhatsapp.be. ‘t Is een eenvoudig, maar charmant huis, met een heel vriendelijke gastvrouw Lia, hond Dodo, 3 kinderen, een basic, maar gezellige ruime slaapkamer en uiteraard Smiley himself. Eigenlijk heet hij Ismaël, maar z’n bijnaam blijkt ‘m als gegoten te zitten. We wandelen een rondje in het dorp, eten iets simpel en ‘s avonds doen Sam en Robin mee school/huiswerk met de kinderen in de homestay. Jazeker, Boomhut, hier wordt (soms) ook gewerkt :)

De volgende ochtend staan we niet al te vroeg op. “You know, people always want sunrise, sunrise, but not everyday it’s sunrise! I mean, it’s your holiday!” Smiley is een wijs man. We rijden een eindje naar de voet van de vulkaan en beginnen de beklimming met een anekdote bij een bord met namen van vermiste personen die via de Sibayak ooit overmoedig verder de jungle zijn ingetrokken. “You know, this guy”, zegt hij, wijzend naar de naam Franz Hersch - 2007, “I found him. After 8 days in the jungle. He was totally exhausted, totally crazy, always talking, said he had seen ghosts! Craaaazy! I show you pictures when we get back!” Ik lees later online dat Franz er achteraf blijkbaar een boek over geschreven heeft, op Amazon met 1 ster treffend gereviewd als: “A short story about being totally stupid by a person who knows nothing and doesn’t listen to the locals to take a guide.” Als ik het voorlees aan Smiley komt hij bijna niet meer bij van het lachen. “Hahaha, I didn’t know he wrote a book, so true, hahahaha!”

Dat Smiley Franz ooit gevonden heeft blijkt geen toeval, hij kent de vulkaan en bij uitbreiding de hele jungle als z’n broekzak. Volgens z’n vrouw noemen de locals hem hier ook wel Senior, omdat hij de eerste zou zijn geweest die hier ooit toeristen rond gidste. Ik vind het dus meteen helemaal prima als hij onderweg wat wilde bessen plukt en ze aan Sam en Robin geeft, terwijl Griet in haar hoofd de inhoud van onze reisapotheek overloopt (voorlopig is die - touch wood - nog steeds onaangeroerd!).

De Sibayak is helemaal anders dan Bromo. We wandelen - samen met de trouwe hond Dodo trouwens, de max - eerst door een stuk jungle langs iets wat met veel goeie wil een trap zou kunnen voorstellen, tussen de penis-bomen (geen idee of het nu Chinese bomen zijn en iedereen omwille van de vorm verkeerdelijk penis verstaat of omgekeerd; Smiley z’n uitleg gaat verloren in z’n smiley’s :). Na een paar uur klimmen komen we uit bij een soort maanlandschap waar her en der gele zwavelgeisers letterlijk stoom aflaten. Wanneer we tussen de geisers verder klimmen tot de krater-rand, blijkt de afdaling aan de andere kant best te doen en zo staan we dus voor we het goed en wel beseffen IN een actieve vulkaan! Niet dat die nu elk moment kolkende lava in het rond kan beginnen spuwen (de laatste uitbarsting dateert van 1881), maar de rook, de kolkende geisers, de geur, het uitzicht en het lawaai maken dit toch behoorlijk episch!

Als we terug beneden zijn, stappen we de auto in en rijden we naar de hot springs, iets verderop. Onderweg passeren we een geothermische centrale waar ze de hete stoom van de vulkaan opvangen en omzetten in elektriciteit. “Great system”, zeg Smiley, “you know my electricity is very cheap here in Berastagi!” Hou jullie vast, lieve vrienden uit België, Europa en omstreken, “I pay $1 a month!” Slik :) Als de plafonnering van de gasprijzen niet werkt, kunnen we altijd nog overwegen om ergens in een uithoek - pak tussen Aalst en Lokeren ofzo - een vulkaan te bouwen.

Iets verderop verwarmt de Sibayak dus ook de Mitra hotsprings, die gelukkig veel mooier onderhouden zijn dan die aan Lake Toba. (Voor de drie gezinsleden met een gevoelige thermostaat zijn ze godzijdank ook wat minder heet). We drinken koffie, relaxen, Dodo slaapt, Smiley wast z’n haar, zalig. Ik vind het ongelofelijk hoe ze hier volledig van en met de natuur leven, die alles lijkt te voorzien: eten, drinken, energie, bouwmaterialen - “the bamboo here”, zegt Smiley, terwijl we op weg naar huis voorbij stapels afgekapte stengels rijden, “you can just take. Build something. It grows fast enough.” Om jaloers op te zijn. Dat die natuur ook een gewelddadige kant heeft - de nabijgelegen Sinabung vulkaan legde in 2018 een half dorp in de as - nemen ze erbij. You win some, you lose some. Onderweg naar huis lunchen we in een lekker lokaal restaurant, waar we de lokale specialiteit cendol leren drinken. Drie van de vier gezinsleden vinden er niets aan, ge moogt raden (bis). “We eat lots of chicken”, zegt Smiley tijdens het eten. “That’s because we have lots of wild chicken here.” Hij bedoelt dat de kippen hier gewoon vrij rondlopen tussen de huizen, maar als Griet wild hoort, slaat haar fantasie op hol. “Really? There are wild chicken in the jungle?!” :)

‘s Avonds kookt Lia een overheerlijk laatste Indonesisch avondmaal en leert Smiley me “really good Indonesian music” kennen, zoals Iwan Falls en Black Brothers (funk uit Papoea!). Als we hier nog eens komen, “I take you to the local bar and then we play together!” Ik beloof dat we terugkeren en meen het oprecht. Banyuantis op Bali en Berastagi op Sumatra: bergdorpen zijn net dat tikkeltje ruiger en prettig gestoord.

Maar eerst: reis ver(der). De volgende morgen staan we vroeg op en rijden we zo’n 3u naar de luchthaven van Medan. ‘t Is een helse rit langs slecht onderhouden haarspeldbochten in de bergen, waarbij de zenuwachtige chauffeur voortdurend gevaarlijke inhaalmanoeuvres uithaalt. Griet probeert ‘m tot kalmte aan te manen, maar dat heeft het tegenovergestelde effect, dus we waren nooit eerder zo blij om in een luchthaven aan te komen :)

Er is nog zo veel te zien in Sumatra, maar je bent echt eindeloos lang onderweg en de bumpy roads en crazy traffic gaan we hier niet missen. Rechtstreeks naar Vietnam vanuit Sumatra lukt niet, dus we nemen een verplichte korte omweg via Kuala Lumpur in Maleisië, waar we voor Sam haar verjaardag een rooftop-pool hotel geboekt hebben. The sky is the limit!

PS: warme groetjes van Bas Ketbal, missie geslaagd! :) Volgende keer gaan we voor Tom Bola en An Tarctica.

Previous
Previous

(M) à l’aise (ië)

Next
Next

Homo Sapiens