Jogja
Volgens onze Lonely Planet (een van de weinige boeken die we in papierformaat meesleuren) is Jogjakarta (Jogja voor de vrienden) “Indonesia’s coolest, most liveable and loveable city.” Na andere grotere steden als metropool Bangkok, toeristentparadijs Ubud, crazy Banyuwangi en trafficjam Malang waren de verwachtingen hoog. Eindelijk een Aziatische stad op mensenmaat “with street art”, ging de gids verder, “galleries, coffee shops and abundant cultural attractions.” Heerlijk, een beetje Gent in Indonesië, thuiskomen na 1 maand reizen, eigen Airbnb, eigen keuken, lang slapen, tempo moderato, chill!
Bon, misschien zijn we al wat verwend, maar dat viel dus aanvankelijk een beetje tegen :) Jogjakarta is naast al het bovenstaande uiteraard ook gewoon een gigantische stad, “home to 3.3 million people, complete with traffic jams”. Die zin had ik blijkbaar genegeerd. Onze Airbnb ligt knal in het centrum, op 700m van Malioboro, zowat de Meir van Jogja en - het moet gezegd - de eerste straat die we hier in Azië tegenkomen met brede voetpaden. Zo liveable zeg! De Most Bali Malioboro Villa oogt op het eerste zicht fantastisch: er is een zwembadje, waar we van in onze buiten-living meteen kunnen induiken, de kamers zijn proper, er is zelfs een dakterras. Het kleine keukentje valt wat tegen - er zijn amper glazen en bestek - maar we hebben een eigen koelkast en twee gasvuurtjes, dus we zijn blij. We verkennen de omliggende straatjes, zetten ons neer in een klein streetfood-restaurantje aan een laag tafeltje op een strooien matje (lesahan, een traditionele manier van, euh, zitten in een restaurant, denk ik) en doen alsof we thuis zijn. Ik eet gudeg, de lokale Jogja-specialiteit, een soort vegetarische versie van stoofvlees met jack-fruit en wat koeienhuid erbovenop, heerlijk.
Zoals zovele huizen hier is ook onze villa half-open en dan bedoel ik niet aan de zijkant, maar aan de bovenkant: er zitten hier en daar wat deuren en (enkelglas) ramen in de muren, maar op vele plaatsen (het zwembad, de badkamer, de wc…) is er niet echt een dak. Het leven speelt zich hier voor een groot stuk buiten af en dat is heerlijk… als je tenminste het verkeer wegtovert. Overdag kunnen we de razende stad nog een beetje filteren (al werkt het onbewust wel op de zenuwen, denk ik), maar ook ‘s nachts gaat het lawaai onverwijld verder en houdt een langgerekte symfonie van optrekkende brommers, toeters, bellen en ronkende motoren ons bijna non-stop wakker. We zitten niet eens in zo’n heel drukke straat, maar het onwaarschijnlijke aantal auto’s, brommers, camions, becaks, taxi’s, grabs, paardenkoetsen (alles behalve voetgangers, soit) is eindeloos. Als de straat heel even wat rustiger wordt, beginnen de imams door hun megafoon aan het ochtendgebed (de Fajr, een van de vijf dagelijkse moslim-gebeden, start om 4:33, alstemblieft, pikdonker, zodat ze zeker klaar zijn voor sunrise, want dan mag het niet meer van god-weet-wie). Bovendien blijken we ook pal onder de aanvliegroute van de luchthaven van Jogjakarta te liggen, dus tegen de ochtend krijgen we er nog wat gratis lawaai van boven bij. Ergens in ‘n soort halfdronken slaaptoestand spot ik bovendien “precies een heel grote kever” op de gordijnen pal naast ons bed. ‘t Lijkt wel een film van David Lynch.
De volgende ochtend ligt er een gigantische kakkerlak op haar rug naast het bed van Robin en Sam. ‘t Was dus geen droom (en ook geen kever…). Robin - die bij de kleinste spin de hele straat bijeen zou krijsen - komt het kurkdroog vertellen aan ons bed. Als we vragen of ze goed geslapen hebben, antwoorden ze in koor: “heerlijk, hier willen we blijven!” Voila, dat is dan beslist :). Ik ga op zoek naar oordoppen (en word door de eerste 3 apothekers aangestaard alsof ik aan een of andere ingebeelde ziekte lijd), we kuisen de keuken op (en vinden geen enkele andere kakkerlak), stellen de verwachtingen bij en gaan over tot de orde van de dag: het immigratiekantoor.
Een visum verlengen in Indonesië is volgens de officiële site niet zo heel moeilijk. Paspoort meebrengen, bewijs van visa-on-arrival en een geldig vliegtuig-ticket om het land te verlaten. In de praktijk blijkt het Kafka in Yogyakarta te zijn. Bij aankomst krijgen we vier grote roze formulieren met allerlei praktische vragen… in het Indonesisch. Na een paar keer over en weer naar de helpdesk mogen we met ons ticketje aanschuiven aan het loket. We hebben nummer 40 en ze zitten nu aan… 24. Er zijn 2 wachtenden voor ons. Af en toe, zo eens om het kwartier, verspringt het getalletje op het scherm, zonder dat er iemand anders gaat aanschuiven. Na drie drukken op de knop (nummer 25, iemand? 26? 27?) gaat de loketbediende even naar achter om te bekomen van het zware werk. Daar is hij terug. 28 misschien? 29? Druk, druk, druk! Soit, zo’n twee uur later (Sam en Robin hebben ondertussen de volledige voorraad koekjes voor bij de koffie opgegeten en zijn compleet in overdrive) is ‘t aan ons.
We geven onze vier roze formulieren af en de loketbediende steekt ons een papiertje in de hand waarop staat wat we - nu we vakkundig bewezen hebben dat we proper roze formulieren kunnen invullen - nog extra moeten indienen: kopies van paspoorten, visa, facturatiebewijs van ons hotel, covid-vaccinaties, bewijs van ons vliegticket heen (je weet maar nooit dat we stiekem naar Indonesië gefietst zijn, natuurlijk) en een vliegticket terug. “You can print it downstairs.” Dus wij naar beneden, in de parking, tussen de auto’s en de brommers bij een vriendelijk madammeke met, inderdaad, een printer. Een half uurtje en enkele tienduizende roepia’s later mogen we met een stapel papieren terug naar boven, deze keer zonder nummertje, rechtstreeks bij loket 12. De man neemt de hele papiermolen in ontvangst en maant ons aan om nog even terug te gaan zitten terwijl hij het controleert op volledigheid. (Ik heb een beetje stress want we hebben lichtjes vals gespeeld met onze terugvlucht: omdat we die nog niet definitief wilden vastleggen heb ik via onewayfly.com voor 20 euro per persoon enkel een tijdelijke reservatie op een vlucht geboekt en niet de vlucht zelf.) Nog eens een dik half uur later blijkt dat echter geen enkel probleem: we krijgen te horen dat onze vier dossiers volledig en goedgekeurd zijn. “And now?”, vragen we. Wel, now mogen we naar huis en daar zullen we dan morgen via WhatsApp instructies krijgen om te betalen. Tegen beter weten in vragen we of we niet gewoon hier en nu kunnen betalen, maar dat is uiteraard geen optie, voor je het weet gaat dit te snel, ho maar jongens!
Na ruim drie uur in het Kantor Imigrasi mogen we naar huis. Als ik de volgende dag m’n betalingsbewijs doorstuur via WhatsApp krijg ik als antwoord: “Wait for further instructions”. Ok dan, James Bond! Uiteindelijk zullen we nog twee keer moeten terugkeren, 1 keer voor pasfoto’s (hebben we zelf ook mee, maar ‘t moeten die van hun zijn) en 1 keer om de paspoorten op te halen. Sam en Robin vinden het bijna even fascinerend als een vulkaan beklimmen en maken thuis hun eigen versie, Imigrasikcantoor 2.0, super grappig :)
Jogja, dus. Loveable city, maar niet meteen love at first sight. Ik had gehoopt van hier na 1 maand on the road stilaan iets minder de toerist te moeten uithangen, maar dat blijkt een nogal naïeve gedachte. ‘t Is een ding om Revolusi van David Van Reybrouck te lezen, maar nog iets helemaal anders om boodschappen te doen in ‘t klein Delhaizeken van Jogjakarta. De taal vormt de voornaamste barrière en bovendien zijn bijna alle prijzen (musea, becaks, toeristische sites, eten,…) hoger voor foreigners dan voor locals, dus de integrasi verloopt moeizaam. We zitten er de eerste dagen wat verweesd bij in onze Most Noisy Villa In The World en ‘t is gewoon ook veel te warm voor pureepatatjes (al vinden Sam en Robin het heerlijk, plat gekookt met veel melk en boter). Uit financiële overwegingen moeten we het overigens niet doen: zelf koken blijkt een pak duurder dan het overheerlijke streetfood hier, dus hop: de stad in!
Na een paar dagen vinden we stilaan onze weg. Alun Alun Selatan is een heerlijk scheef plein met twee grote bomen en een groot grasveld, een beetje een uit de hand gelopen Baudelopark tijdens de Gentse Feesten, vol bakar-kraampjes, kopi Jos (koffie met een gloeiende brok houtskool in, heerlijk), oude auto’s omgetoverd tot bizarre lichtgevende go-carts en speelgoed-kattapultjes waarmee we de moraal weer de hoogte in schieten.
We kuieren door de Malioboro-straat, we souvenieren in Hamza Batik en we bezoeken Taman Sari, het waterpaleis van de Sultan. Die blijkt zijn bad te nemen in een salmonella zwembad met 30 cm water en droogt zich schijnbaar af in een leegstaand vervallen beschimmeld kraakpand. Geen idee waarom dit in elke toeristische gids staat. Hopelijk gaat het goed met de Sultan. Het blijkt echter vooral leuk wandelen in de wijk rond Taman Sari en we ontdekken dat dat voor de hele stad geldt: tussen de grote straten liggen allerlei kleine, rustigere kampungs, waar je kan wandelen zonder het risico omver gereden te worden, tussen de vogelkooitjes en loslopende kippen, kijkend naar mensen, zwaaiend naar kinderen. Het blijft alleen de hele tijd bloedheet (31 graden voelt door de luchtvochtigheid meer als 36), dus tegen de middag zijn we meestal - bijna letterlijk - gaar gekookt.
Jogjakarta is ook een uitstekende uitvalsbasis om de twee bekendste boeddhistische en hindoe tempels in Indonesië te bezoeken: Borobudur en Prambanan. Helaas vernemen we viavia dat je Borobudur niet mag betreden “because of the pandemic” (ter info: ‘t is een openlucht-tempel…). Je mag er wel rondom heen wandelen. De toegangsprijs blijft - wat had je gedacht - wel gewoon hetzelfde als before the pandemic (een stevige €20 per persoon, voor foreigners, uiteraard). Er is ook nergens info te vinden over wanneer de tempel eventueel terug opengaat (en ze blijven ook vrolijk sunrise-tickets verkopen om de zonsopgang te zien van bovenop de tempel. Waar je dus niet op mag. Gotta love it :). We twijfelen een beetje, maar je krijgt niet elke dag de kans om een UNESCO wereldwonder te bezoeken, dus we wagen het erop.
Voila, zoals ge kunt zien: we hebben een mooie postkaart-foto! Maar voor de rest… Sja, de tempel is gigantisch, maar de schoonheid zit natuurlijk in de reliefs, de grootsheid in de lange meditatieve weg langs de 3 Boeddha-werelden naar boven en de beloning in het zicht vanop de top. Dat kan je allemaal niet ervaren van beneden. Rondom de tempel is er een “museum” waarvan Griet terecht opmerkt dat ze het in deze staat wellicht over een paar jaar ook gaan moeten opgraven. Ergens staan er ook 4 olifanten (god weet waarom) in een te klein hok (Robin vindt het veel boeiender dan de tempel: “ik heb nog nooit olifanten met slagtanden gezien!”) en voor je buiten gaat moet je verplicht door een eindeloos doolhof souvenir-souks “yes, sir, t-shirt, looking, sir, yes?” No, thank you, misschien moet UNESCO hier eens komen looking.
Dan is Prambanan veel indrukwekkender, al ligt dat ook wat aan de omstandigheden. Enkele dagen na Borobodur boek ik een fietstocht door de dorpjes en de omliggende kleinere tempels, Candi Sambisari en Candi Plaosan, om te eindigen bij Prambanan. ‘t Is heerlijk om even weg te zijn uit de stad. We bezoeken een huisje waar ze verse tofu maken (iedereen mag proeven, 3 van de 4 gezinsleden Guns vinden het “mmm, niet zo mijn ding”, ge moogt raden) en we plukken onderweg de lekkerste dingen die hier gewoon in het wild langs de kant groeien (rietsuiker, limoengras, verse pindanoten, kurkuma, gember, papaya,… wat een land!). Sam en Robin doen mee aan een lokale funny game die ze hier in aanloop naar Independence Day organiseren. Krupuk eten aan een touwtje, dat moet je deze hongerige wolven niet leren, Sam wordt zeer verdienstelijk tweede.
Dit alles doen we ondertussen in de gietende regen. ‘t Is hier dry season en als de gids naar de dreigende donkere wolken kijkt zegt ze vol zelfvertrouwen dat het wel zal overwaaien, maar ook hier moeten ze duidelijk nog leren omgaan met het veranderende klimaat. Zes uur aan een stuk valt de regen met bakken uit de hemel. “We’ve never seen this before.” Dat klinkt geruststellend. Wanneer we vlak voor sluitingstijd aankomen bij Prambanan, lijkt het even droger te worden en besluiten we onze regenjassen in de auto te laten liggen. Slecht idee, het ergste moet nog komen. Op het hoogtepunt van de stortbui staan we tussen de donderslagen en bliksemschichten onder twee inderhaast gehuurde paraplu’s als nietige stervelingen oog in oog met de 3 machtige tempels van Shiva, Vishnu en Brahma. Episch. Je zou er spontaan gelovig van worden. Onze grappige gids blijft ondertussen onverstoorbaar verder vertellen. “Any questions?”, brult hij. “Hebben jullie nog vragen?”, vertalen we naar Sam en Robin. “Ja, gaan we hier bijna weg?” :)
De reden dat we hier net voor sluitingstijd zijn is omdat ik aansluitend tickets geboekt heb voor het Ramayana-ballet, een van de populairste Hindu-legendes die ze hier het dan ook hele jaar door zo goed als elke dag vertolken. Op zaterdag doen ze het in openlucht, met als decor de monumentale Prambanan tempels, yes! Alleen… blijft het ook ‘s avonds onophoudelijk regenen. We zijn doorweekt, dus Griet en Sam kopen in een nabijgelegen toko snel even prach-ti-ge nieuwe droge kleren en uiteindelijk is het ballet ook gewoon binnen. Achja, ook daar is het indrukwekkend en zoals een wijze vrouw eerder schreef op deze blog: je kan op zo’n reis niet alles plannen.
We vieren ons 1-maand-op-reis-feest met ballonnen, slingers en (tromgeroffel) zelfgemaakte vol-au-vent! (‘t is ‘t er ‘t weer voor,…) Het wordt een lichtjes aangepaste versie met runds-bakso-balletjes (bier kan je hier nog wel vinden, maar varkensgehakt mag je vergeten) en tapioka-bloem in plaats van tarwebloem (eveneens onvindbaar), waardoor ik een soort slijmerige soep krijg in plaats van dikke saus. Ik zou zeggen: bijzonder! We gaan de uitdaging aan om vanaf nu elk maandfeest te vieren met een Belgisch gerecht, volgende keer Vietnamese stoverij met frieten!
We besluiten ons verblijf in Jogja nog even te verlengen, vooral omdat 17 augustus de Indonesische onafhankelijkheidsdag is en dat willen we hier niet missen. We ruilen onze lawaaierige villa voor het lichtjes vergane glorie maar daarom niet minder charmante Prambanan Guesthouse, in 1994 opgestart door niemand minder dan de broer van Koen en Kris Wauters, lezen we op een vergeeld krantenartikel in de gang (“Oh, yes, Kloewzoow, we know it!”, ze zijn hem hier nog niet vergeten). We zitten nu iets zuidelijker in Jogjakarta, in de Prawirotaman-buurt, een beetje een toeristische enclave, maar dan wel een plezante. Er zijn cafeetjes, gezellige restaurants, en het van oorsprong Belgische ViaVia heeft hier een travel agency waar je lokale uitstappen kan boeken, een bakkerij waar we elke ochtend ons ontbijt halen en een restaurant waar je ook eens gewoon een hamburger of een pita met kip kan eten. Zalig. Pal tegenover onze guesthouse is een cafeetje waar er elke avond een gitaartje-stemmetje-meer-moet-dat-toch-niet-zijn coverbandje Fix You van Coldplay afwisselt met Always van Bon Jovi. Elke avond horen wij bijgevolg vanop ons balkon een soort onvermijdelijk treinongeval aankomen als de zanger probeert om de hoogste noot te halen en hij onder luid gejuich (de intentie is wat telt) elke avond verdienstelijk uit de bocht vliegt. Achja, in vergelijking met een straat vol eindeloos verkeer klinkt dit als Mozart, dus we vinden het prachtig (ok, de derde avond zijn we het een béétje beu).
‘t Is heerlijk toeven in de guesthouse en plezant om na onze retraite (nouja) in de airbnb terug tussen de mensen te zitten. We doen het super op ‘t gemak, zwemmen, boekje lezen, spelletje spelen, terug zwemmen, restaurantje hier, aperitiefje daar, nog eens naar Alun Alun, waske doen, wandelingetje langs de rivier, living the good live. Griet probeert haar westerse kledij met een postpakket terug te sturen (ik heb haar hier nochtans nog geen nieuwe dingen weten kopen, dat belooft) en krijgt tijdens het invullen van de customs declaration een gratis bureaucratische flashback naar het imgrasi kantor. Soit, er is dus 2 kilo 35 aan westers textiel onderweg naar België, per schip, benieuwd wanneer dat ooit gaat arriveren.
We bezoeken museum Vredeburg, met de geschiedenis over de onafhankelijkheid, in aanloop naar 17 augustus. Mooi vorm gegeven, met coole diorama’s (een soort 3D-“foto’s” met figuurtjes enzo). Sam en Robin zijn helemaal mee met het verhaal. Robin maakt er een powerpoint-presentatie over. Sorry, lieve noorderburen, jullie hebben nog wat reputatieschade in te halen bij onze dochters.
Onafhankelijkheidsdag zelf beginnen we met nog eens een fietstochtje in een dorpje vlak onder Jogjakarta, Bantul. We kijken hoe ze krupuk maken en tempeh in home industries, gewoon thuis in de keuken, met ‘t gezin, om dan de volgende dag op de markt te gaan verkopen. Prachtig, ‘t lijkt wel een trip terug in de tijd en ook hier zijn ze zich er heel goed van bewust dat de jongere generatie niet meteen staat te springen om dat verder te zetten, dus we vragen ons af of dit over een jaar of twintig nog zal bestaan. We oogsten zelf rijst op het veld, we bezoeken een brickmaker waar Sam en Robin zich uitleven door met verse modder en klei zelf bakstenen in de juiste vormpjes te leggen (dat moest ook wel, want vaderlief had bij het binnenkomen met zijn lompe schoenmaat 45 een rijtje verse stenen volledig tot moes getrapt, oeps).
Terloops vragen we onze gids waar deze namiddag en vanavond de feestelijkheden plaatsvinden. Antwoordt ze doodleuk dat de hele party gisterenavond was, aan de vooravond van de 17de dus :) Vandaag is er enkel nog een ceremony op Malioboro, “I think, now, actually” (ok dan, die missen we ook) en misschien is er later deze middag nog een parade, maar dat weet ze niet 100% zeker. ‘t Is hoe dan ook veel te warm om iets te doen, dus na de fietstocht springen we het zwembad in en we komen er pas ‘s avonds weer uit. Tot daar onze zorgvuldig geplande onafhankelijkheidsdag in Jogjakarta! :)
Eigenlijk is het de bedoeling om de volgende dag te vertrekken richting het volgende eiland, Sumatra, maar AirAsia laat een dag op voorhand weten dat onze vlucht gecanceld is (zonder reden, maar dat schijnt hier niet zo ongewoon te zijn; ‘t is ok, mister from AirAsia aan de telefoon, had ik al gezegd dat we tijd hebben?). We blijven dus nog 2 dagen langer chillen in Jogjakarta, bezoeken een kunstgalerij met werk van Entang Wiharso en plonsen nog een laatste keer in het zwembad. Na bijna 2 weken voelen we ons helemaal at home in deze coolest, liveable, lovable city, maar we hebben zo langzamerhand genoeg Bon Jovi gehoord, hoog tijd voor de jungle!
S.
PS: merci voor alle leuke comments uit België, ik heb gehoord dat het daar ook warm is en hard regent, dus blij te horen dat jullie klimatologisch met ons meeleven! Verwittig ons tijdig als jullie daar ook elke dag rijst beginnen eten en tempels gaan bezoeken!